- attraper
- attraper [aatraapee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 pakken ⇒ grijpen, (op)vangen2 beetnemen ⇒ erin laten lopen, foppen3 betrappen ⇒ snappen, verrassen4 〈informeel〉een standje geven5 〈ziekte〉oplopen ⇒ krijgen ⇒ 〈kou〉 opdoen, vatten6 〈bus, trein〉halen7 treffen ⇒ raken, vatten8 〈doel〉raken♦voorbeelden:1 attraper un accent • een accent overnemenattraper qn. par le bras • iemand bij de arm pakkense faire attraper • gepakt worden2 être attrapé • beetgenomen zijnil m'a bien attrapé • hij heeft me flink beetgenomen, er mooi in laten lopen3 tu serais bien attrapé si • je zou er raar, vreemd van opkijken alsque je t'y attrape! • laat ik het niet merken, waag het eens!attraper qn. à qc. • iemand op iets betrappen4 se faire attraper • een standje krijgen5 attraper un coup • een klap krijgen8 attraper qc. en plein • iets precies rakenII s'attraper 〈wederkerend werkwoord〉1 elkaar in de haren vliegen ⇒ ruzie maken♦voorbeelden:¶ avec ce temps un rhume s'attrape vite • met dat weer ben je zo verkoudenv1) (beet)pakken, grijpen2) beetnemen, foppen3) betrappen, verrassen4) een standje geven5) oplopen, opdoen [ziekte]6) halen [bus, trein]7) vatten [kou]8) treffen, raken
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.